Koptisch textiel

FT 69. Foto Michel Lechien

De kopten

“Het zijn de Arabische volkeren die de inwoners van Egypte kopten (in het Arabisch: Qibt of Qoubt) noemden toen de islam er voet aan de grond kreeg”, benadrukt Marie-Cécile Bruwier, Egyptoloog en wetenschappelijk directeur van het Koninklijk Museum van Mariemont. “De bevolking bestaat op dat ogenblik uit autochtone Egyptenaren en afstammelingen van de Grieken en Romeinen uit de metropolen.” De meeste autochtonen zijn in die periode christenen, doordrongen van andere religies en zelfs van het heidendom.

In de loop van de tijd bekeren veel kopten zich tot de islam. Kopten betekent dan: diegenen die christenen gebleven zijn en hun religieuze riten en idioom hebben behouden, dat teruggaat tot het oude Egypte. Vandaag zijn er naar schatting nog 7 ½ miljoen kopten, die ongeveer 10 % van de Egyptische bevolking uitmaken. 


De weefkunst in Egypte 

“De textielindustrie speelde als artisanale productie een eersterangsrol in het economische leven van het oude Egypte, en de kwaliteit van de stoffen genoot toen faam tot ver buiten de landsgrenzen”, aldus Florence Calament, Erfgoedconservator van het departement Egyptische oudheden van het Louvre. “De Egyptische wevers bleven zich in de loop van de eeuwen vervolmaken in hun kunst, en gaven hun artistiek talent de vrije loop. Dat leverde een uiterst rijke beeldtaal op.” 

De kopten gebruikten tunica’s, omslagdoeken en rouwkleden als lijkwaden. Dat verklaart waarom archeologen die in de 19de en begin 20ste eeuw opgravingen deden in Egypte, in de toenmalige Grieks-Romeinse en byzantijnse necropolen linnen, wollen en zijden weefsels ontdekten. Sommige daarvan gaan terug tot de 2de eeuw na Christus. Dankzij het droge klimaat en de toegepaste begraaftechnieken hebben veel van die koptische weefsels hun kleurenrijkdom weten te behouden. 


FT 50. Foto Michel Lechien

Fragmenten

De meeste bewaarde weefsels zijn fragmenten van legwerk die gescheiden werden van de tunica’s die ze sierden. “Om commerciële redenen werden ingeweven motieven vaak uit de grote, versierde weefsels geknipt en afzonderlijk verkocht", licht Chris Verhecken-Lammens toe, specialiste in textielanalyse. “Niet zelden zijn fragmenten van eenzelfde kledingstuk of interieurstof in een andere collectie terug te vinden.” 

Deze sierelementen werden niet alleen aangebracht op schouderhoogte en aan de onderzijde van de tunica’s, maar ook in de halsstreek en aan de mouwuiteinden. Het ging om vierkantjes, de zogenaamde tabulae, of om medaillons (orbiculi), en lange of korte banden, clavi genoemd. Al die versieringen waren bijzonder rijk aan details, een specifiek kenmerk van de toenmalige Egyptische kunst. 


Koptomanie

Naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1900 stelde de Franse archeoloog Albert Gayet de resultaten voor van de opgravingen die hij had verricht in de winter 1898-1899. Een honderdtal koptische weefsels en fragmenten werden tentoongesteld in het “Palais du costume” (“Kostuumpaleis”), een gebouw van meer dan 3.000 vierkante meter, opgetrokken op het Marsveld. Het ging om stukken uit de necropolen van Antinoë, Deir el-Dyk en Dronkah (Midden-Egypte), en uit Damietta, in de Nijldelta. 

Hun grote esthetische waarde maakte hen bijzonder geliefd, onder meer bij artiesten als Auguste Rodin en Henri Matisse. Er ontstond een ware “koptomanie” (“koptengekte”), die onder meer ook modeontwerpers inspireerde. 

Delen