Materiaalgebruik

FT 8. Foto: Michel Lechien

Weefsels van linnen en wol 

De collectie Fill-Trevisiol bevat weefsels in linnen en wol, naast enkele weefsels in zijde en linnen. “Al in de tijd van de farao’s was vlas, een plant die volop geteeld werd in de Nijlvallei, voor de Egyptenaren het belangrijkste materiaal voor het vervaardigen van weefsels”, licht Chris Verhecken-Lammens toe, specialiste in textielanalyse. “Door hun techniek van het ‘nat’ spinnen van vlas slaagden de Egyptenaren erin om zeer fijne en gladde linnen draden te produceren.” De Grieken en de Romeinen introduceerden het gebruik van wol in Egypte. Wol werd aanvankelijk alleen gebruikt voor de kleurpartijen in het legwerk van linnen weefsels, maar later ook voor volledige kledingstukken. 

Linnenvezels werden gesponnen in de S-richting (naar rechts gedraaid), terwijl voor wol zowel de S- als de Z-draaiing (naar links) werd toegepast. “Deze beide spinrichtingen treft men vooral aan in wollen weefsels afkomstig van oude Romeinse vestigingen in de Egyptische woestijn uit de eerste twee eeuwen van onze tijdrekening”, vervolgt Chris Verhecken-Lammens. “De kwaliteit van die weefsels bewijst dat de Romeinen een lange ervaring hadden in het verwerken van wol tot draad.” Linnen- en wolwevers vormden trouwens twee afzonderlijke groepen, elk met hun specifieke methoden, ook al gebruikten ze allebei een verticaal weefgetouw. 

Tekening: Chris Verhecken-Lammens
FT 212A. Foto: Michel Lechien

Zijde werd als luxeproduct vanaf de Romeinse tijd ingevoerd uit het Oosten. Pas na de Arabische overheersing, in de 7de eeuw n.C., kwam de zijdehandel volop op gang in de islamitische wereld. Daardoor werd zijde meteen ook meer toegankelijk om te worden verwerkt in kleding. 


De kleurstoffen 

Aangezien linnen moeilijk te verven is, was het gebruik van witte weefsels bijzonder in trek in het oude Egypte. Wol daarentegen is samengesteld uit dierlijke vezels en absorbeert veel makkelijker kleurstoffen. De kleurstoffen waren meestal van plantaardige oorsprong, maar daarnaast werden ook dierlijke kleurstoffen gebruikt. 

Als plantaardige kleurstof werd onder meer meekrap (Rubia tinctorum) gebruikt voor rood, wouw (Reseda luteola) voor geel, de inheemse plant wede (Isatis tinctoria) en (geïmporteerde) indigo voor blauw. Beige, bruin en zwart werden verkregen met looistoffen zoals gallen en de sumakplant (Rhus Coriaria).  

Foto André Verhecken
Foto André Verhecken

Dierlijke kleurstoffen werden voorbehouden voor weefsels van topkwaliteit, vooral dan voor rode tinten. Deze kleurstoffen waren afkomstig van insecten, zoals van vrouwelijke schildluizen zoals kermes  (Kermes vermilio, een parasiet van de kermeseik), van verschillende soorten schildluizen zoals de Poolse en Armeense cochenille, maar ook van schelpdieren. Het fameuze purper was uiterst duur, maar speelde een vooraanstaande rol in de Griekse en Romeinse Oudheid. Het was afkomstig van de klier van weekdieren uit de Muricidae-familie. 

“In Egypte werd meestal een imitatie voor purper gebruikt die verkregen werd door het opeenvolgend verven van blauw (indigo) en rood (meekrap)” , verduidelijkt Chris Verhecken-Lammens. Een andere imitatietechniek bestond erin om blauwe (indigo) en rode (meekrap) vezels te vermengen in eenzelfde draad. 

FT 193. Foto Michel Lechien

Delen